Tweede bezoek aan de vrouwengevanis in Kaboel, Afghanistan.

gevang-6

Als we een paar maanden later terugkeren naar de gevangenis is  generaal Abdul Hakim er niet meer.  Nu is Samonwai Zarafshan Naibi de nieuwe directeur of liever directrice. Een vrouw ja. We hebben haar de vorige keer al ontmoet. Ze was toen gewoon medewerkster. Trap opgeklommen dus.  En dit keer mogen we wel ongegeneerd naar binnen.  Ze herkent ons, het geef wat vrijheid.

“Het is de regering die alles beslist, maar ik, als manager, controleer alles,” zegt meteen.  Voormalig president Karzai heeft bij het afscheid van zijn presidentschap enkele gevangenen vrij gelaten.  Momenteel zitten er nog 161 meisjes en vrouwen achter de tralies.

Samonwai leidt ons binnen, de trappen op. Het is heel rumoerig, overal meisjes en vrouwen, geen enkele boerka. Een jonge vrouw loopt kwaad op en af de trappen. Ze protesteert luid, schreeuwt het uit. Niemand kijkt naar haar om. De directrice haalt even de schouders op.  “Er is hier geregeld oproer,” zegt ze. Uiteindelijk wijst ze een bewaakster aan die ons zal vergezellen. We zijn vrij om cellen in en uit te gaan. Zelfs in de cellen waar de moordenaressen verblijven. Vreemd. De vrouwen zijn verheugd met ons bezoek. Eindelijk eens wat beweging.  Ze verdringen elkaar om ons te zien, om te spreken. De vrouwen lijken hier vrijer dan in traditionele gezinnen. Hun cellen of liever hun stapelbed mogen ze zelf aankleden. Frullen overheersen.De verhalen rollen er zo uit. Door elkaar. Eén verhaal wordt steeds gedwarst door een ander. gevangAls een vrouw begint te vertellen, valt een andere direct in. Verhalen die meestal op elkaar lijken. “Ben weggelopen van mijn man, hij mishandelde me,”  zegt Aziza. Goed voor vijf jaar. De man gaat vrijuit. Lida kreeg negen jaar omdat ze naar een feestje ging waar ook jongens waren en waar alcohol werd gedronken.  De jongens gingen vrijuit.

Tegen het getraliede venster staat Houska. Uitdagend kijkt ze ons aan. “Ik steel, hoe moet ik anders overleven?” Het is duidelijk dat een gevangenisstraf haar dat niet zal afleren.

Inderdaad, enkele van die jonge vrouwen hebben hun man vermoord en het lijkt alsof spijt een verloren woord is. Quadviya zit in een cel samen met vijf andere vrouwen. Allemaal hebben ze hun man vermoord. Moordenaressen samen. De zaak van Quadviya kwam al voor de rechtbank. Ze werd ter dood veroordeeld door ophanging. Binnenkort zou het gebeuren. “Het wordt in levenslang omgezet,” zegt ze met veel overtuiging. “Zeker?” “Zo goed als.” Er is geen angst in haar ogen te bespeuren en zeker al geen spijt voor haar daad.  Ze draagt een losse sjaal, een t-shirt met wat vrije halsruimte. “‘k  Zal het eens vertellen,” zegt op een redelijk  vrolijke toon. “Mijn man en schoonfamilie mishandelden me voortdurend, het was hij of ik. Die mishandelingen was ik zo beu. ” Even trekt ze haar shirt naar beneden en toont de sporen van tanden en zweepslagen. “Tenslotte heb ik hem gewurgd.” Wat raar klinkt als je haar frêle verschijning ziet. “‘k Zou het opnieuw doen,” voegt ze er nog aan toe. Een andere gevangene komt tussen. “Er zijn geen goede mannen, geen. We moeten ze allemaal maar vermoorden.” Ik kijk naar Homa, de cipier. Maar ze beaamt wat de vrouwen zeggen. “Ik ben ook niet gelukkig met mijn man, op een dag….” dan zwijgt ze alsof ze zich voorbij praat en verzoekt ons om naar een andere cel te gaan. Gezellig babbelen met moordenaressen die eigenlijk maar één iets verlangden, gelukkig zijn. Het hardste lijkt het gemis van hun kinderen. Zelden of nooit zien ze hun kinderen. Bezoek is al even zeldzaam. Geweld en vernederingen zijn  de basis van al die verhalen.