Moorden met een glimlach

Het heeft heel wat onderhandelingen gekost maar we kregen uiteindelijk de toestemming om de nieuwe vrouwengevangenis, Badam Bagh, te bezoeken. Een imposant nieuw gebouw aan de rand van Kaboel. Verdeeld in twee blokken. De jongste gevangenen zijn 16 à 17 jaar. Zo te zien wordt er waarde gehecht aan de misdrijven van de vrouwen. Aan de ingang worden we grondig gefouilleerd, eerst door mannen, maar als er handen over ons lichaam moeten gaan, schuiven ze de bewaaksters naar voren. We moeten alles afgeven. Alleen een notaboekje en een pen mogen we houden.

De chef van de gevangenis, generaal Abdul Hakim, een gezette man met een uitpuilende buik, zwarte snor en donkere blik, wil weten waarom we dat nodig hebben. Hij wijst op mijn pen. “Om wat aantekeningen te maken,” stelt Razia hem gerust. Hij verschuift even op zijn stoel zodat al zijn opgespelde medailles wat heen en weer slingeren. Langzaam plooien zijn lippen tot een soort zelfvoldaanheid. “Ik ben ook schrijver,” zegt hij trots, wijst op het scherm van zijn computer en na wat heen en weer getik opent hij twee A4 blaadjes die hij vol geschreven heeft. ‘Twee mooie verhalen,’ zegt hij en kijkt ons overmoedig aan. En zoals steeds blinken Razia en ik uit in een houding die we ondertussen goed onder de knie hebben. “Wat zijn we vereerd zo’n auteur te mogen ontmoeten.” We buigen even.  Voor zo’n compliment wrijft hij dankbaar over zijn hart, Salaam,  en roept een paar bewakers die hij op  gebiedende manier toespreekt. “Hij geeft ze opdracht om ons met respect te behandelen,” fluistert Razia, ” maar ze mogen ons niet uit het oog verliezen.” Alsof wij achter al die tralies en prikkeldraad zo makkelijk zouden kunnen ontsnappen. Arme vrouwen. Hier zitten 194 vrouwelijke gevangenen waarvan een heel deel piepjonge meisjes. Meestal veroordeeld voor seksuele delicten, met een ‘redelijke straf’ van minimum zeven jaar! Seks voor het huwelijk is een grote misdaad, meisjes die weigerden met een oude man te trouwen, maar vooral meisjes die van bij de schoonfamilie weglopen omdat ze misbruikt en vooral heel brutaal mishandeld worden. En het meisje of de vrouw is altijd de aanleiding, heeft het uitgelokt. Ze is altijd de schuldige. Sommige vrouwen bevallen in de gevangenis en mogen dan hun kinderen een tijdje houden, tot ze zeven jaar zijn, dan worden ze aan een vereniging overgedragen.

28 vrouwelijke personeelsleden en 77 mannelijke, moeten deze misdadige dames in toom houden. Waarom voel ik even mijn maag krimpen als ik over die 77 mannelijk opzichters hoor?

Yasamin is een 18 jarig meisje, men heeft haar uit haar cel gehaald en ze mag op een bank naast ons plaats nemen om haar verhaal te doen. Vreemde situatie voor een interview, we zitten op een rij naast elkaar. Voor ons staat een mannelijke bewaker te luisteren, naast hem twee dames ook in uniform. Een van de dames kijkt heel nors, de andere glimlacht nu en dan. Eigenlijk alleen lippen die wat vervormen.  In elk geval zullen we  op onze woorden moeten letten. Yasamin, zit helemaal in elkaar gekrompen, haar enorme witte sjaal tot bijna over haar neus getrokken, is heel dicht bij Razia geschoven. Ze fluistert in haar oor. De bewaker die wijdbeens voor ons staat, doet even teken met zijn hand dat er ruimte moet komen tussen Yasamin en Razia. Ze geven geen  aandacht aan zijn gebaar. Hij zucht even. Die vrouwelijke ongehoorzaamheid is hij beu. Maar wat kan hij doen?

Yasamin zit al 16 maanden in de gevangenis op de derde verdieping in een cel samen met zes andere vrouwen. Ze was al als veertienjarige uitgehuwelijkt aan een man in Peshawar, Pakistan, die heel erg verslaafd was aan drugs. Hij kwam haast nooit thuis, leefde vooral op straat en op een dag lag hij tegen een muur in een heel drukke straat zogenaamd te slapen. Maar hij deed zijn ogen niet meer open. Tussen het rumoer van de straat duurde het een paar dagen eer men merkte dat de slapende man op dit vuile tapijt eigenlijk dood was.

Yasamin had maar één keus zoals het de traditie past, naar haar schoonfamilie in Kaboel, Afghanistan, terug te keren. Daar werkte ze ferm op de zenuwen van een tante die bang was dat haar echtgenoot misschien wel dat jonge meisje als tweede vrouw zou nemen. “Je moet gaan werken,” zei ze en hielp haar een job te vinden. Bij een NGO in Kaboel vond de toen zestienjarige Yasamin eindelijk werk als kokkin. “Zet u” zei de uit Istalif afkomstige Mostafa die het sollicitatie gesprek voerde. “Dus je zou in de keuken kunnen helpen? Rijst klaarmaken, afwassen?” Ze had haar boerka achterover geslagen en hij keek haar diep in haar ogen. Uiteindelijk beloofde hij haar de job, maar “je zal me daarvoor heel dankbaar moeten zijn,” voegde hij er nadrukkelijk aan toe. Yasamin was geduldig, volgzaam en vriendelijk. Mostafa probeerde haar aandacht te trekken en op een dag suggereerde hij, “misschien wil ik wel met je trouwen!”  Yasamin’s hart sloeg over,  ze hoopte dat hij naar de familie zou gaan om haar hand te vragen. Zo zou ze een vaste toekomst krijgen en wie verlangt daar niet naar? Ze waren nog maar pas vertrokken en werden plots door een politiepatrouille tegen gehouden. Een jong meisje samen met een jongen in een auto en niet getrouwd? Suspect!! “Dat lijkt hier heel verdacht,”zei de politieman. Ze namen de twee jonge mensen mee naar het politiebureau. “We hebben niks misdaan,” zei Yasmina. De angst trilde door haar stem.  “Jij” de politieman wees naar Mostafa, “geef ons 5.000 Afghani  en jij,” hij keek naar Yasamin,, “jij gaat met ons mee en we gaan even plezier maken. Daarna laten we jullie gaan.” “Neen,’ riep Yasamin, ze stak haar handen voor zich uit, “neen, raak me niet aan.”

Terwijl ze vertelt, veegt ze over haar ogen, de natte tranen van haar wangen. Haar lichaam beeft, de gevangenis bewaker komt nog wat dichter staan. “Ze hebben me uiteindelijk  meegenomen naar Kaboel naar het hoofdbureau van de politie en nadien gezegd dat ik me decadent gedroeg,  seksueel gedrag uitlokte. En dat was niet waar.”  Ik hoopte dat Mostafa me zou helpen, maar hij wilde niks meer met me te maken hebben. Dat van onze vriendschap en eventueel huwelijk, het was maar een grapje, zei hij. En ik had aangedrongen om samen naar Istalif te gaan. Zo ging hij vrijuit natuurlijk.  En alle politiemannen verklaarden me  unaniem schuldig. “

Yasamin werd veroordeeld tot zes jaar gevangenis. De gevangenis is voor Yasamin een hel. Sommige bewaakster sloegen de gevangenen bont en blauw met een ijzerdraad. Maar sinds de aanstelling van de nieuwe chef , generaal Abdul Hakim,  moeten ze correcter en vriendelijker met de gevangenen omgaan. “Ik heb niks misdaan, maar ze luisteren niet en ik heb geen geld. Ik kan me niet laten verdedigen. Bovendien,  iedereen liet me vallen, mijn ouders, mijn vroegere schoonfamilie, mijn familie, voor iedereen ben ik nu een slet. Ik heb de eer van de familie besmeurd.  Als meisje kan ik niks doen.  Ze geloven me niet. Of ze willen me niet geloven. Nu zit ik hier in een zwarte put, zonder hoop, zonder toekomst. Nooit krijg ik bezoek. Ik ben zo…” Ze huilt luidop en legt haar armen rond Razia.

De vrouwelijke bewaakster komt bij ons staan: “hier zitten geen onschuldige vrouwen, als ze niks misdaan hebben, zitten ze hier niet. En seks is een grove misdaad” geeft ze haar ongevraagde commentaar. Ik kijk naar haar dikke gezicht. Wat een bazige mormel is dat? Uitvaren durf ik niet, want wie zou hier boeten?

“Genoeg, en laat haar met rust,” zegt de bewaker en doet teken dat Yasamin moet rechtstaan en vertrekken. Ze kijkt niet meer om. “Waarom?” vraag ik aan de bewaker. Hij maakt een teken dat ik mijn mond moet houden. Ondertussen is Fawzia, die ook op de bank zat, dichter bij ons komen aanschuiven. Het is een oudere vrouw, zestig jaar ongeveer ?  Fawzai glimlacht,  “ik heb mijn man doodgeslagen,” zegt ze, “en moet daarvoor zeventien jaar in de gevangenis blijven. Het is nu mijn derde jaar.” De glimlach blijft over haar gezicht zweven. Haar verhaal is kort en goed. “Mijn man was al met een tweede, jongere vrouw gehuwd en toch misbruikte hij mijn schoondochter en haar kinderen. Kinderen vooral. Mijn kleinkinderen dus en allicht ook nog andere kleine meisjes. Verschillende keren ben ik naar de politie gestapt. “Ach ’t is een man, hij volgt gewoon zijn natuur,” was hun reactie. Op een nacht hoorde ik mijn schoondochter verschrikkelijk huilen en smeken. Ik kon het niet meer aan, ging kijken wat er gebeurde. Ik heb een zware bijl gepakt en terwijl hij bovenop  mijn kermende schoondochter lag, sloeg ik op zijn hoofd. De helft van zijn kop was er af. ” Ze maakt een gebaar met haar hand waardoor we begrijpen dat een stuk van zijn hoofd op de grond rolde. Fawzia bekijkt ons nieuwsgierig. Zien we het nut van haar daad in? “Ik zou het opnieuw doen!” Razia kijkt me aan en we glimlachen alle twee. De bewaker kan er niet mee lachen en we moeten opstaan. “Uw tijd is over,” zegt hij streng. Je lacht niet met een moord.

We moeten nog even langs de generaal om ons gerief op te halen. “De volgende keer,” zegt hij heel vriendelijk, “mogen jullie nog met meer vrouwen spreken.”