Het gruwelijke leven van Fatima

schapenboerin1Over het gezicht van Fatima lopen diepe groeven waar tranen makkelijk hun weg vinden. Haar handen liggen als twee magere skeletten over elkaar. Gelukkig maakt henna het wat kleurrijker. Ongeveer 40 jaar is ze, maar dat is niet zeker. Leeftijd is iets onbekends bij Afghaanse vrouwen. Dertig? Veertig? Vijftig? Wie zal het zeggen.

Het verhaal begon toen Fatima ongeveer 14 jaar was. Ze woonde met haar ouders en broers in een dorpje op  vijftig kilometer van Kaboel. Ze bewerkten een stukje land en zorgden voor een enkele geiten en schapen. Haar vader had een open kraampje in het dorp. Hij verkocht er yoghurt en kaas van de geitenmelk. Het soort yoghurt dat in plastic zakken aan de vele kraampjes in de zon bengelt. Maar de handel is niet zo  druk, het gaf de vader tijd om veel met andere verkopers te palaveren.

Fatima ging niet naar school. Soms tekende ze met een stokje in het stof van de straat. Tekens die ze ergens had gezien. Tekens van haar taal. Maar ze begreep ze niet. Er was geen school in het dorp, niemand kon eigenlijk lezen of schrijven en Fatima’s taak was ’s morgens bij zonsopgang opstaan, thee klaarzetten, de familie dienen, daarna een paar schapen naar de schaarse stukjes groen drijven. Opmerkelijke kleine beetjes natuur in het meestal dorre, droge landschap. Het was ook haar taak om water te halen. Daarvoor moest Fatima twee maal per dag naar de rivier. Een behoorlijke afstand. Ze nam altijd twee grote kannen mee. Meer kon ze niet dragen. Als er meer water nodig was, ging een broer mee.

Bij de rivier zaten mannen te palaveren  meestal gesticulerend. Als er de vrijdag vrouwen aanwezig waren, zaten die op een behoorlijke afstand. Zij zorgden voor de kinderen, de thee en het meegebrachte eten, dat ze buigend voor de mannen zetten.

Fatima gaf niet veel aandacht aan de rivierbezoekers. Altijd ging ze op dezelfde tijdstippen, ’s morgen en in de late namiddag aan een kant van de rivier waar ze alleen was. Ver weg, zodat ze geen aandacht trok. Maar op een dag zag ze hem. Daar stond hij. Een slanke jongeman in zijn witte kamiz. Hij stond dicht bij ‘haar’ plaats.  Zomaar. Fatima keek hem even vluchtig aan. Hij maakte een vreemd geluid met zijn tong en glimlachte naar haar. Fatima keerde vlug terug naar huis, terwijl ze de twee volle kannen water moedig meezeulde. Wat verder draaide ze zich nog even om. De jonge man was blijven staan, hij keek haar na. Dat hij haar leven zou verwoesten besefte  ze toen niet. Morgen zou ze terugkeren, maar eerst zou ze haar zwarte krullige haardos en haar kleren wassen. Het was enkele maanden geleden dat ze wat aandacht aan zichzelf had gegeven, zich behoorlijk had gewassen. Haar zwarte krullen kleefden door het stof aan elkaar. Haar handen waren als twee vuile schelpjes, met heel vuile nagelranden.

“Waarom was je zo plotseling je haar?” vroeg haar moeder achterdochtig. “Omdat het kriebelt en vol stof zit.” De dag nadien kon Fatima bijna niet wachten om opnieuw naar de rivier te gaan en ja daar stond hij weer. De zon scheen over de droge bergen, het stof zwiepte zacht tegen de flanken. Het was stil. Je hoorde het water klotsen over de stenen in de rivier. Voorzichtig kwam hij wat dichter, maar ze spraken geen woord. Alleen daar samen zijn op een paar meter afstand van elkaar. En zo ging het bijna elke dag. En elke dag lachten ze  warmer en langer naar elkaar. Eerst keek Fatima altijd angstig rond of er geen speciale aandacht voor hen was. Ze was heel bang dat iemand het geflirt zou opmerken en roddels haar leven zouden doorkruisen.

Ali  was een zoon van rijke ouders met veel land waar mensen konden werken. Ali studeerde ’s morgens aan een nieuwe school in het centrum van een nabijgelegen stad. Het ontmoetingsspelletje duurde een maand. Altijd een paar uur voor de zon zou ondergaan. Eenmaal raakte hij haar hand voorzichtig aan. Fatima schrok, er trok een warme gloed door haar, iets onbekends maakte zich meester van haar lichaam.

“Wil je met me trouwen?” vroeg Ali plots.  “Vanavond zal ik met mijn familie praten,” zei hij nog. Ali had nog nooit over liefde gesproken. Zoveel hadden ze eigenlijk nog niet met elkaar gepraat. Fatima lachte. Ja, ja!!! Ja,  ze wilde met hem trouwen. Het geluk gierde door haar hart en haar hoofd. Dol enthousiast keerde ze terug naar huis, ze kon niet slapen, niet wachten tot de volgende dag.

Maar de volgende dag stond Ali niet bij de rivier, de dag nadien ook niet. Elke dag keerde Fatima moedeloos terug naar huis. Waarom? Waarom kwam hij niet meer? Een paar weken later stond hij er plots opnieuw. Hij bracht slecht nieuws.  “Mijn ouders stemmen niet toe in een huwelijk, er is een te groot verschil tussen onze families.” Fatima kromp in elkaar, ze staarde hem aan, hij haalde zijn schouders op. “Het is niet mijn fout,” zei hij. Fatima ging gebroken naar huis. En alsof de ontgoocheling nog niet groot genoeg was, was de buurman net op bezoek om aan haar vader haar hand voor hun zoon, Nader, te vragen. Nader die op dit ogenblik soldaat was in Kaboel.

“Maak je wat proper,” zei haar moeder “en kom je eens voorstellen.” Ze zaten rond het tapijt, haar vader, de vader en een broer van Nader. Ze dronken thee, er lagen veel zoete snoepjes op de bordjes. De vader van Nader was een al wat oudere man, met grijze baard, een imposante tulband kroonde zijn hoofd. Fatima kwam binnen en sloeg haar ogen neer. Naders vader bekeek haar lange tijd aan en knikte toen instemmend. De twee vaders gaven elkaar vol enthousiasme een hand ter bevestiging van hun deal. Salaam. “Het huwelijk mag worden voorbereid,” zei de vader van Nader. Fatima mocht beschikken. Ze onderhandelden verder over de prijs. Bevend ging Fatima bij haar moeder in het kleine keukentje  staan. “Het is ons lot,” zei haar moeder en gaf verder geen aandacht meer aan haarontredderde  dochter.

Fatima besloot om niet meer naar de rivier te gaan op de momenten dat ze Ali zou kunnen zien. Ze ging vroeger in de namiddag.

Haar hart bloedde, ze kwam niet tot rust, ze kende haar toekomstige echtgenoot, Nader, niet eens. Misschien hadden ze als kinderen ooit met elkaar gespeeld..

Een week voor het huwelijk was de drang in Fatima’s hart groot, té groot. Ook haar lichaam brandde. Als ze alleen was, legde ze soms haar hand op die warme,  verlangende plek tussen haar benen. Ze wilde toch nog eenmaal Ali zien. Ze wou afscheid nemen van haar dromen. Zou hij daar nog komen? Vreemd genoeg stond Ali  bij de rivier en gooide steentjes in het water. Een poëtisch beeld, alsof hij er altijd geweest was, alsof hij haar nooit slecht nieuws had gebracht. Hij had bijna elke dag op haar gewacht.  “Waar bleef je zolang?” vroeg hij. Hij klonk geïrriteerd.  “Ik kon niet meer komen,” loog ze. Ze vertelde hem niet dat ze zou trouwen.

“Kom Fatima,’ zei hij tenslotte, ” we moeten afscheid nemen.”

Hij nam haar hand, terwijl er weer die warme gloed door haar lichaam trok. Ali nam haar mee achter een heuvel en een paar bomen, zodat niemand hen kon zien.

“Kom,” zei hij nog eens, “leg je maar neer Fatima.”  Fatima wist niet wat er zou gebeuren, ze ging op de grond zitten.  Ali drong haar achterover en legde zijn vest onder haar hoofd. Toen trok hij haar rok omhoog, duwde haar wijde broek naar beneden. “Wat doe je? Wat doe je?” vroeg Fatima verontrust, een paar ogenblikken later  leerde ze wat seks was. Geen liefdevol gefluister, geen warme kussen, geen streling. Ze voelde alleen hoe Ali haar lichaam binnendrong. Het deed pijn, maar ze werd vervuld van iets onbekends. Er kriebelde iets in haar buik, langs haar dijen. Wat gebeurde er nu? Vooraleer ze echt kon genieten, kreunde Ali en schreeuwde even. Toen was het gedaan. Fatima’s lichaam verlangde naar meer, naar nog, naar iets. Ze wist niet wat, ze stond recht en keek vol verwachtingen naar Ali. “Wees niet boos op me Fatima,” zei hij, ” je hebt me zo lang laten wachten.” Daarna liep hij zonder omkijken weg. Fatima voelde hoe warme vocht langs haar dijen liep. Ze zag het bloed en het dikke, witte vocht. Met een blad van een boom probeerde ze zich schoon te vegen. Beschaamd keerde Fatima naar huis, naar het huwelijksfeest, naar haar nieuwe echtgenoot. (vervolgt)